7 mei Sliedrecht, Nederland
Jongelui,
De 4e en laatste rondstuurbrief want we zijn weer in Nederland en gaan over een weekje weer terug naar Curacao. Ik heb opgezocht dat onze voorlaatste brief op 17 maart geschreven is. Er is na die tijd weer zo veel gebeurd, dat de brief weer lang is geworden. De Dordtenaar, de New York Times van de Alblasserwaard, heeft ons vandaag een interview afgenomen over onze reis waardoor de herinneringen ineens weer helder voor de geest kwamen. Het moment dus om weer een brief te schrijven. Ik hoop dat jullie er een beetje van zullen genieten.
Wind mee
Uit Ballarat, de plaats waar we jullie vorige keer hebben verlaten,
vreesden we een stevige tegenwind op weg naar het zuiden. De route
zou nagenoeg vlak zijn en we zouden nauwelijks beschutting ondervinden
van bomen of bos. `s Ochtends waaide het stevig en dus verwachtten
wij een lange dag tegemoet te gaan. Welnu het is inderdaad een lange
dag geworden doch niet vanwege de tegenwind doch vanwege de wind mee!
Tot onze verrassing kwam de wind uit het noorden terwijl wij pal
naar het zuiden gingen. Met de wind in de rug voelden wij ons in
vorm en met een record gemiddelde scheurden we over de wegen. Na
de pauze werd de wind nog sterker waardoor wij moeiteloos boven
de 30 km per uur fietsten. Al fietsend kwam het idee naar boven
niet al in Cressy te stoppen doch door te fietsen naar Colac,
een plaats waarvan we zeker wisten dat er een camping zou zitten.
Bovendien waren we een beetje bang dat morgen de wind misschien wel
gedraaid zou zijn. Door dit extra stuk hebben we voor het eerst op
een dag met bepakking meer dan 100 kilometer afgelegd en dat vinden we
veel. Erg boeiend was de route niet: dat wisten we maar er was sprake
van een overgangsetappe want voor ons lag de zogenaamde Great Ocean
Road die naar men zegt tot de mooiste kustwegen van de wereld gerekend
mag worden. Wel zeker de moeite waard hoewel het ons tegenviel hoe
weinig wij eigenlijk langs de zee zelf fietsten. Vanuit Colac zijn
we langzaamaan het bos weer ingegaan op weg naar Lavers Hill, het
hoogstgelegen punt van de Great Ocean Road en op 600 meter niet echt
aan zee. We begonnen 's morgens met 33 graden. Allengs werd het kouder
en kouder. Bovendien nam de bewolking toe en zo ook de wind. De laatste
kilometer kropen we voort. Helene vreesde dat het hard zou gaan regenen
doch ik zei in al mijn wijsheid dat het daarvoor veel te hard waait:
hooguit een klein buitje, zo voegde ik er nog aan toe. Bovenaan gekomen
leek het wel of er stenen op ons afkwamen. Wij dachten dat dat het gevolg
van de wind was doch het bleken hagelstenen te zijn, zo groot als een
ei(tje). Gelukkig passeerden we net een schuur van een boerderij. De
deur stond open dus reden we pardoes naar binnen. Er lagen twee kalfjes
in de schuur te slapen die nogal schrokken van ons bezoek. Tja, daar sta
je dan tussen de koeien die voorlopig geen melk zullen geven in een schuur
in Australië te schuilen voor de hagel!!! We kijken inmiddels nergens meer
van op en dat de temperatuur in een paar uur tijd van 33 graden gezakt
was naar 12 graden? De regen ging langzaam over in buien en dus trokken
we de stoute en vooral natte schoenen maar weer aan om het laatste suk
te fietsen naar het dorp waar we onszelf trakteerden op een cabin.
Het broodrooster activeerde het rookalarm wat een loeiende sirene
tot gevolg had. Omdat het brood dat we hadden gekocht echt niet te
eten was hebben we tot drie keer toe het alarm af laten gaan alvorens
wij toch maar kozen voor het eten van dat heerlijke plakkerige,
ballerige, klevige, tussen de tanden zittende, door de zon gestoofde
en door de regen natgeworden brood met hazelnootpasta want iets anders
hadden we niet meer en konden daar niet kopen. Daar was wel mee te leven,
doch dat ook onze koffie opwas viel het zwaarst.
Grampians
Zo heet dit gebied in het zuiden van Australië, ongeveer 500 km ten
noordwesten van Melbourne. De Grampians zijn vooral bekend om de kolonies
kangoeroes die daar huizen. Onderweg hadden we al diverse keren stop
gehouden omdat er een kangoeroe op de weg zat. Een ''hop hop”, zoals
Jaap het beest noemt. We kwamen al heel snel vanuit Dunkeld in het bos
terecht en de weg voerde tussen twee bergketens door een vallei zodat
we niet al te veel hoefden te klimmen. Van wind geen last, van veel
verkeer was er al helemaal geen sprake. Een heerlijk tochtje, zeker
omdat het weer wat aan het opklaren was. We kwamen vrij vroeg op de
camping van Jimmy's Creek aan, zodat we alle tijd en gelegenheid hadden
om de hangmat op te hangen en stokken te zoeken. Het bos was een groot
speeltuin voor de jongens. Ik ben 's avonds in het donker met Huib een
rondje gaan lopen, om dieren te zien. Regelmatig hoorden we wat
wegschieten en zagen we het struikgewas bewegen, doch we hebben
geen dieren gezien tijdens die wandeling. Op de camping zelf
kwamen regelmatig kangoeroes langs en een exemplaar wilde bijna onze
tent binnengaan wat een leuke foto opleverde. We hebben hem wel weggejaagd.
's Nachts in de tent, het was pikdonker, hoorde we het geluid van de
kukuberry, een vogel die als die fluit het net is of hij schreeuwend
aan het lachen is, en regelmatig hop hop. Er was zelfs op de camping
een long drop toilet. Vanaf deze kampeerplaats naar Hall's Gap zou
slechts ruim 30 km zijn, dus hadden we geen enkele haast 's morgens
en konden de jongens zich nog vermaken met steentjes in het kreekje gooien,
over boomstammen heen lopen enzo. Er waren voorzieningen getroffen zodat je
je eigen vuurtje kon maken, doch helaas is me dat nog nooit gelukt maar ik
heb me voorgenomen daar in Curacao een cursus voor te gaan volgen
(Menno...). De Red Gum Tree is berucht om het feit dat die soms,
zonder enige aankondiging, grote takken laat vallen. Bekend zijn
de verhalen van die arme kampeerders die in het bos hun tentje
onder zo'n boom opzetten en 's morgens geplet er uit kwamen omdat
de boom een paar erg grote takken op het tentje liet vallen. Omdat
wij nauwelijks een eik van een treurwilg kunnen onderscheiden, hebben
we onze tent in het geheel niet in de buurt van welke boom dan ook
neergezet. 's Avonds werden we wel ineens opgeschrikt door het vallen
van zo'n tak. 's Morgens bij daglicht hebben we de ravage gezien die
daardoor werd aangericht. Frappant.
Naald in een hooiberg
Om 12 uur waren we dan toch uitgespeeld en konden we op weg. Toen we
4 km hadden gefietst, hoorden we Helene roepen, zagen haar stoppen,
omdraaien en gebaren maken dat we moesten komen. ''Weer een kangoeroe”
was onze eerste gedachte. Bleek dat zij spontaan één van de
derailleurgeleidewieltjes (scrabble-woord) had verloren. Zonder
zo'n klein wieltje is het onmogelijk te schakelen en dus met z'n
allen op onze knieën zoeken. Helaas gebeurde het precies in een
afdaling waardoor de precieze plaatsbepaling nogal lastig was.
Na zo'n klein uurtje tevergeefs gezocht te hebben, stonden we
weer voor een opgave: hoe kwamen we in Hall's Gap. De ketting
schoot door als Helene probeerde te fietsen, dus dat zou niet
gaan, de wieltjes van Huib's fiets pasten niet en mijn wieltje
afstaan was een mogelijkheid doch dat zou betekenen dat Huib en
Jaap ook zouden moeten lopen. Helene laten lopen vond ik ook niet
zo aardig, want dan zou ze toch zo'n 5 uur zeker met de fiets aan
de hand moeten lopen. Na 200 meter geprobeerd te hebben toch te gaan
fietsen, bedacht ik toen dat de fiets misschien wel enigszins doch
voldoende rijdbaar zou zijn als ik het derailleurgeleidewieltje dat
er nog wel was op de plaats van het missende wieltje zou brengen zodat
de ketting iets beter zou sporen. Dus weer stoppen, fiets tegen een boom,
kinderen eraf, gereedschap tevoorschijn halen en aan de slag. Toen ik het
wieltje gewisseld had en we wilden proberen weg te rijden, zag ik het
wieltje in het gras in de berm liggen. ''Raar”, dacht ik, ''ik dacht
toch echt dat ik het goed vastgezet had”. Bleek het het losgeraakte
wieltje te zijn, die daar precies op de plek, zeker 200 meter verder
dan wij gezocht hadden, pal voor mijn voeten lag. Als een naald in
een hooiberg.
Overstekende kangoeroes
Omdat we 2 dagen in Hall's Gap zouden blijven, zouden wij eindelijk Huib
en Jaap uitgebreid in bad kunnen doen, dachten wij. Helaas lopen dingen
bij ons nooit zoals we gedacht hadden. Als je het voorbeeld gezin ziet,
bestaande uit poe, moe en twee kinderen dat laatst aan een tafel naast
de onze van het ontbijt genoot, of je ziet ons gezin. Die kinderen zien
er uit als door een ringetje te halen, hebben schone en hele kleren aan
en zien er erg netjes doch ook een beetje als de braafste jongetjes van
de school uit. Huib en Jaap zien er wat minder voorbeeldelijk uit.
's Middags stond er een ander uitstapje op het programma als we met elkaar
naar de watervallen van Mc Kensie zouden gaan. Natuurlijk weer rijkelijk
laat vertrokken en ook nog eens opgehouden door een man die met een
verrekijker aan het rondlopen was en daarbij een echida, een Australisch
stekelvarkentje ontdekt had. Gelukkig maakte hij ons daarop attent,
want vol verwachting zijn wij de man gevolgd naar het beestje dat rustig
aan het rondstruinen was en pas zich in ging graven toen wij al te
dicht bij kwamen. Een leuk beestje. Slechts 17 km, volgens de
autorijdende Australiërs. De 17 km bleken er ruim 20 te zijn: 10
omhoog en 10 omlaag. Deze weg moesten we ook weer terug nemen en
dus kwamen we weer eens in de knoop met de tijd: toen we de indrukwekkende
watervallen van alle kanten bekeken hadden bleek het al bijna half zeven
te zijn, terwijl het om kwart voor acht donker is. Dus haasten, zo hard
mogelijk fietsen om toch maar voor donker terug in Hall's Gap te zijn,
wat gelukkig lukte. ''Kijk uit voor overstekende kangoeroes”, zo zei Helene
toen we aan de afdaling begonnen. ''Kijk uit voor overstekende kangoeroes”,
een waarschuwing die op dat moment heel gewoon doch anders heel ongewoon
klinkt. Op het grasveld midden in het dorp stonden zeker 20 kangoeroes op
hun gemak te grazen. Een ervan had een kleintje in haar buidel. Hoewel
kleintje, ik had niet het idee dat dit kangoeroetje in de buidel paste,
het had behoorlijke lange poten. Het kleintje was de brutaalste van
allemaal en kwam vlak voor ons langs gehopt. Toen ineens kwamen er
van twee kanten hele groepen kangoeroes aan gehopt. De kangoeroes waar
wij naar stonden te kijken kwamen en masse overeind en ineen keer hopten
ze allemaal weg. De kleine dook bij zijn moeder de buidel in: eerst zijn
hoofd en als laatste die lange achterpoten. Hoe het beest het
klaargespeeld kreeg weet ik niet maar even later hopte ma kangoeroe
voorbij en zat het kind met zijn hoofd naar buiten te koekeloeren.
Hij was dus blijkbaar gedraaid in de buidel. Een prachtig gezicht.
Het plan om pannekoeken te bakken op de camping hebben we een dag
uitgesteld, de kinderen zijn zonder te douchen te laat naar bed gegaan
maar het eten bij de afhaal-chinees (met kangoeroe-souvlaki) smaakten
ons allen zeer. De afhaal-chinees had het deze zaterdagavond nogal druk,
en iedereen had voordat hij of zij binnen stapte aandacht voor onze
fietsen. Huib had dat in de gaten en ging opvallend vaak even naar
buiten om wat van zijn fiets te pakken of terug te zetten. De uitslover.
Eenmaal in bed hoorden we regelmatig gehop langs onze tent. Op het veld
voor onze tent krioelde het van de kleine poepjes, dus kangoeroes brengen
regelmatig een bezoekje aan de camping. Emu's zouden er ook zitten, Helene
heeft er 's morgens een paar gezien, ons daarbij jaloers makend. Huib en ik
zijn 's avonds een rondje gaan lopen in de hoop emu's te zien en zagen geen
emu's doch wel een possum: eindelijk. Het beest waarvan wij al maanden een
staart hebben hangen aan onze fiets had zich tot dan nog niet in levende
lijve aan ons vertoond maar die avond was het dan toch raak. Naar wij
begrepen hebben is het leven voor een emu, de Australische struisvogel,
heel eenvoudig: de grootste is de baas. Nu zijn de meeste emu's wel kleiner
dan wij, doch er zal maar een grote jongen tussen zitten. Een emu maakt
overigens, zo vertelden de geleerden ons ook, geen onderscheid tussen de
mens en dingen. Dus als je kleiner bent dan een emu en hij zich als je
baasje gaat gedragen, dan ga je gewoon op een stoel of fiets staan en
als het moet steek je ook je armen in de lucht: belangrijk is dat je
groter bent en dus weer de baas. Het is bij emu's dus duidelijk anders
dan bij de grote mensen waar meestal degene met de grootste bek de baas is.
Warracknabeal
De plaats met de onuitsprekelijke naam Warrachnabeal waar we na een nagenoeg
vlakke etappe al vroeg in de middag zijn aangekomen. We hadden, mede
gedwongen door het terugzetten van de klok met één uur afgelopen weekend,
waardoor het al om 6.45 donker is, redelijk onze klok omgegooid en staan
al om half zeven 's ochtends vroeg te dansen naast onze tent. Zo ook deze
morgen zodat we al ruim voor 7 uur onze 1 april moppen kwijt konden.
In Warracknabeal hebben we een bezoekje gebracht aan de plaatselijke
gevangenis die rond 1850 gebouwd is en tot 1960 dienst deed. Het is
een soort boomhut vol kieren en gaten en praktisch volledig donker.
Wel koel. Huib en Jaap hadden al snel een slachtoffer gevonden die wel
voor dief wilde spelen en dus in dit donkere vertrek opgesloten werd. Al
snel werd ik er gelukkig weer uitgelaten.
Hopetoun Courier
Een eentonige, saaie weg. Gelukkig staat er elke 5 kilometer een bordje
met de afstand naar de volgende plaats en doordat zo'n bordje elke keer
weer een ander getal aangeeft, is er toch afwisseling! In Beula wilden
we een korte stop houden, de kinderen even de gelegenheid geven de benen
te strekken en te spelen. Honger hadden we op dat moment (nog voor 11
uur) nog niet, toch hadden we al bijna 40 km gefietst. Het voordeel van
een stop in zo'n plaatsje is dat er koude cola is en dat je minder last
hebt van de vliegen die hier in dit land altijd en overal zijn, zo lijkt
het en bovendien, in tegenstelling tot de sandflies in Nieuw-Zeeland, met
je meevliegen zodat je er ook fietsend last van hebt en continu een
wegwerpgebaar moet maken om die krengen weg te jagen. Het voordeel
van vliegen is wel dat ze, om die geniepige dikke zwarte krengen na,
niet bijten dus van jeuk geen last. Ze zoeken steeds de plekken van het
lichaam uit waar vocht zit, dus klimmen ze het liefst in je neus, ogen of
oren en voelen zich heerlijk op het gemak rond je mondhoeken.
In Beula dus, we wilden weer zo'n beetje inpakken en verder gaan, werden we aangesproken door een mevrouw die erop geattendeerd was dat er toeristen in het dorp waren en, toeval, ook journaliste was voor het huis-aan-huis-blaadje van Hopetoun, de ''Hopetoun Courier” dat een keer per week uitkomt. Zij stelde ons wat vragen, maakte een foto en zal het artikel naar ons toesturen per post en of email.
Wyperfeld national park
Vanuit Hopetoun hadden we het plan opgevat naar het Wyperfeld national park
te fietsen dat droog, warm (jippie) is, woestijnachtig en waar bovendien
een grote zandduin te zien zou zijn waar het zelfs mogelijk is bij te
kamperen bij een picknickplaats waar een longdroptoilet zou moeten zijn.
Toegang is slechts mogelijk voor auto's met vierwielaandrijving. Vlak voor
het park is er nog een heel klein dorpje, Patchewollock geheten, waar wij
informatie hebben ingewonnen over het volgen van een track die wij wilden
volgen langs en deels over een zoutmeer, door het park en uitkomend
uiteindelijk bij Underbool waar we ook naartoe wilden. De route zou
zanderig zijn doch voor fietsers die bereid zijn af en toe een stukje
te lopen wel te doen zijn. En dus gingen wij met 15 liter water en sap
op pad om in het park bij de zandduin te kamperen en vervolgens een lange
dag over een vierwielpaadje naar Underbool te fietsen. Het eerste deel van
de route door het park was zeer de moeite waard: het waaide wel heel hard,
doch met wind in de rug is dat niet zo erg en bovendien waaide de wind de
vliegen van ons af. De weg werd steeds slechter, wasbord, en later
zanderiger. We hadden de hele dag pas 4 auto's gezien, dus druk kon je
de route niet noemen. Toen kwamen we op een stukje dat alleen geschikt
was voor auto's met vierwielaandrijving en dus ook voor fietsers die
bereid zijn af en toe een stukje te lopen. Welnu, dat af en toe werd
continu en dan is het sjouwen hoor met die fietsen plus aanhangkarren.
Helene haar gezicht stond op onweer want die dacht al aan de volgende
dag als we zo'n heel stuk zouden moeten gaan doen. Vlak bij de zandduin
staat, werkelijk van alles en iedereen verlaten, een boerderij waar een
vrouw vertelde dat het stuk weg dat wij wilden gaan nemen nog zanderiger
en slechter zou zijn dan het stuk waarover wij zojuist zo moeizaam hadden
gelopen. Er, zo vertelde zij erbij, zou wel een alternatieve route zijn
die wel goed verhard was doch bijna 35 km om. Uiteindelijk hebben we
besloten deze omweg te nemen na eerst genoten te hebben van de zandduin
die wij natuurlijk keer op keer op en af moesten met de jongens die zo
wel een heel erg leuke speeltuin hadden gevonden. 's Morgens vroeg, het
koelt 's nachts heel erg af, op blote voeten die pijn deden van de kou,
nogmaals naar boven gelopen waar we verse emu-sporen zagen. De wind was
afgenomen, de vliegen in nog grotere getalen aanwezig doch het avontuur
was de moeite waard. Om half zeven is het reeds donker en door de kou
maar vooral het besef dat er allerlei kruipend ongedierte rond kan spoken,
lagen we allemaal heel vroeg in de tent.
Pink Lakes
De Pink Lakes waren inderdaad de moeite alleszins waard. We hoorden eerder
dat er nogal eens toeristen zijn die met een boot en vishengel naar deze
meren afreizen in de veronderstelling lekker te gaan varen en of een visje
te vangen. Als ze al niet vast komen te zitten in het zand dan zal de
verrassing groot zijn indien ze de grote zoutmeren bereiken die al jaren
volledig droog staan. En dat er op de camping geen water is, laat staan
een warme douche tot de mogelijkheden behoort, doet aan het waterplezier
verdere afbreuk. De natuur laat zich hier echter in al haar glorie zien.
Je moet er wel wat voor over hebben om er te komen. We vertrokken pas zo
rond 12 uur uit Underbool: we hoefden slechts circa 25 km te fietsen
waarvan de helft onverhard. De vliegen vergezelden ons weer en het leken
er meer te zijn dan eerder deze week. Het loopt uit de hand. Jaap heeft
toch fietsend zijn slaapje kunnen doen: hij had zijn beide handen stijf
tegen zijn gezicht geduwd zodat de vliegen daar niet konden komen en
heeft zo toch een klein dutje kunnen doen. Het plan was er om, nadat
we de tent hadden opgezet, een rondje rond de meren te fietsen. De vliegen
vergalden echter veel, zodat we snel de tent hebben opgezet en in de tent
ons brood hebben opgegeten. Het was duidelijk dat Huib en Jaap geen enkele
behoefte hadden een rondje rond de meren te fietsen en Helene zat ook wel
erg lekker uit de vliegen in de tent. En dus ben ik alleen het rondje
over de ''ringweg” gefietst die uiteindelijk veel groter en moeilijker
bleek te zijn dan we dachten. Ik ben op de hele route niet een auto of
persoon tegengekomen, wel mooie zoutmeren gezien die helaas in deze tijd
van het jaar niet erg rose gekleurd zijn. Al fietsend tussen de meren en
in alle eenzaamheid bedacht ik hoe geweldig de reis tot heden eigenlijk
verloopt en welk een bevoorrechte personen wij zijn. Ja, je wordt
melancholisch in de woestijn. Zelfs de vliegen leken met me rekening
te houden. Even heb ik een alternatieve track, alleen toegankelijk
voor auto's met vierwielaandrijving, geprobeerd. Ging moeilijk en
door het mulle zand kwam ik slippend doch langzaam vooruit. Ik moest
mijn aandacht volledig bij de weg houden doch toen ik even voor me keek
zag ik een hele meute kangoeroes weghoppen. Wat is dat een fantastisch
gezicht. Even verderop zag ik heel duidelijk in het zand de voetafdrukken
van een emu. Ik heb deze even gevolgd doch raakte het spoor bijster en
ben weer teruggekeerd omdat ik niet wilde verdwalen. De route voerde
langs meer meren dan op mijn kaartje stond aangegeven waardoor ik een
beetje gedesoriënteerd raakte en even bang was niet op tijd teurg te
zijn bij Helene en de kids. Ik was ook niet geheel zeker wel het goede
pad te volgen. Het zat toen al dicht tegen zonsondergang en dat is heel
eng moet ik bekennen. Ik heb werkelijk geraced in de hoop iets herkenbaars
te zien, daarbij een lekke band riskerend. Want als ik werkelijk niet
voor donker terug zou zijn, dan zou ik moeten overnachten in de woestijn
met slechts een half litertje water over, geen licht, geen tent en geen
andere kleren bij me dan die racebroek en shirt die ik aanhad. Het kan
's nachts behoorlijk afkoelen, en alle enge kruipende griezels die dan
hun hol verlaten. Nee, niet echt een prettige gedachte. Ik wist echter
wel welke route ik gevolgd had, dus zou deze waarschijnlijk wel terug
kunnen rijden, doch dat zou ik zeker niet voor donker halen. En daar
sta je dan toch als stadsjongen in de woestijn. In het donker verdergaan
was zeker geen optie, want dat zou levensbedreigend zijn en veel te
gevaarlijk. Helene, zo hoorde ik later, was zich ook al zorgen gaan
maken en was ook al plannen aan het maken over wat te doen als ik niet
zou komen opdagen: zij zou dan de nacht afwachten en de volgende dag na
een uur met de jongens naar de weg (15 km) zijn gaan lopen om daar hulp
te halen. De jongens zitten op mijn fiets en dus zou Helene niet hebben
kunnen fietsen met de jongens. Uiteindelijk is het gelukkig niet zo ver
gekomen, want opeens stond ik aan de overkant van het meer waar we
kampeerden en hoefde ik alleen het meer te volgen alvorens een half
uur voordat het echt donker werd op onze ''camping” (we kampeerden
wild) terug te komen en het eten te bereiden alsof er niets gebeurd was.
De zonsondergang bij de pink lakes, waar de boeken zo lyrisch over doen, was inderdaad schitterend doch eerlijk gezegd niet minder mooi dan bij de zoutmeren van Bonaire.
Weer lek
Eindelijk dan in Mildura aangekomen, het dorp van 24.000 inwoners met de
allure van een grote stad. In het uiterste noordwesten van de staat
Victoria en daarmee bij de fruit exclusion zone. Vlak voor Mildura
hebben we al ons laatste fruit opgegeten: iedereen welgeteld één
schijfje appel. Mildura is een oase stadje in de woestijn en dankt
zijn vruchtbaarheid aan de ligging: vlak bij de Murray rivier die
over een lengte van 2.700 km bevaarbaar is en daarmee de op twee na
grootste navigeerbare rivier ter wereld. In Mildura is het water uit de
kraan ook eindelijk weer om te drinken: in de plaatsjes waar we de
laatste weken rondfietsten was dat niet het geval: veel te chemisch
dus waarschijnlijk wel veilig. Drinken doen de mensen uit grote
containers die gevuld worden met regenwater. En dat is heerlijk
water om te drinken doch kostbaar. Vanaf Ouyen zijn we met windstil
weer op weg gegaan en passyerden al snel de eerste aankondiging van
de stad Mildura toen MacDonald nog slechts 100 km ver weg was. Te ver
om in één dag te fietsen, maar we hadden genoeg water meegenomen om wild
te kamperen onderweg. Wederom werden we met een lekke band geconfronteerd:
en wederom was een driepuntig doorntje de boosdoener. Even later reed
Helene weer lek, zodat we toen onze laatste reserve band erom moesten
leggen. Huib vermaakte zich tijdens zo'n gedwongen rustpauze met een
les in biologie: hij had wat bot-onderdelen van een schaap gevonden en
was aan het puzzelen om daar een dier van te maken. Op dat moment hadden
we nog slechts één plakkertje over. Met zoveel lekke banden en nog ruim
60 km naar Mildura geen geruststellende gedachte. Wij zaten alweer
noodscenario's te bedenken voor het geval we nog twee keer lek zouden
rijden. Na 75 km kwamen we in Carwarp, een verzameling huisjes met een
postkantoor. Wij hadden bedacht daar onze tent neer te zetten, maar we
schrokken van de honden die op ons af kwamen. Hier en daar stonden er
auto's geparkeerd bij dichtgetimmerde ramen, de erven waren zanderig.
Kortom het zag er niet zo aantrekkelijk uit en we twijfelden wat te doen.
Naast het postkantoortje, tevens oefenruimte voor de plaatselijke
vrijwilligersbrandweer, was echter een wc-tje en stond een picknicktafel.
Het zand voor het postkantoor vormde een perfecte zandbak voor Huib en
Jaap die daar gelijk indoken. We besloten dus toch te blijven, temeer
daar de honden heel sociaal bleken te zijn en alleen even vriendelijk
kwamen kijken wat er aan de hand was. Een man had ons gezien en kwam
's avonds een praatje maken en bracht daarbij voor ieder van ons een
vers staafje honing, zo van de raat, mee. En zo hadden we dus toch weer
een prima camping gevonden, wat de vliegen helaas ook vonden. In Mildura
de volgende morgen stond een televisieploeg klaar om ons een interview af
te nemen.
De grote oversteek
Dwars door (een stuk van) de outback naar een volgende plaats. De volgende
plaats is Broken Hill, een naam die staat als een huis vind ik zelf, kan
zo uit een cowboy film of Lucky Luke komen. Ver weg van grotere plaatsen,
want Adelaide is 500 km weg en Sydney ruim 1000 km. De dichtstbijzijnde
plaatsjes met welluidende namen als Cobar (450 km), Tibooburra (350 km)
en Wentworth (300km) zijn niet echt naast de deur. Het allerdichtst bij
is alleen Silverton, slechts 25 km naar het westen doch dit voormalige
mijnwerkersstadje is, nadat de mijn gesloten is, opgehouden te bestaan.
Wat rest zijn wat vervallen huizen en een hotelletje dat gerund wordt
door mensen die geen afscheid van Silverston willen of kunnen nemen.
Klandizie is er genoeg, want er zijn genoeg toeristen die een kijkje
willen nemen is zo'n ghost town. En natuurlijk gelijk willen zien waar
films als Mad Max zijn opgenomen. Rode aarde en ruigheid. Broken Hill
is zelf ook een mijnwerkersplaatsje, heeft 20.000 inwoners en de allure
van een grote stad. Doch waar tref je op slechts 7 km van het centrum
een groep emu's aan, zoals wij hebben ervaren?
De grote oversteek: dag 1
Vrij gespannen vertrokken we uit Wentworth om de grote doorsteek te gaan
maken naar Broken Hill. Elke 5 km staat er een bordje langs de silver
highway die aangeeft wat de afstand is tot de volgende plaats. En het
lijkt onnoemelijk ver als je een bordje ziet: BH (Broken Hill) 270 km.
Helene was met 17 kilo extra gewicht (17 liter water) vertrokken, doch
ook ik heb een kilootje of wat extra mee gekregen: want waar laat je
bijvoorbeeld 8 hele broden? We hadden erop gerekend 4 dagen over deze
270 km te gaan doen, want een gemiddelde dagafstand inhoudt van bijna
70km. En dat is heel wat. Echter hadden we gehoopt dat we, bij een gunstige
wind, het in 3 dagen zouden kunnen doen zodat we nog een dagje in Broken
Hill konden genieten en de toerist uit hangen alvorens weer verder (lees
terug naar Sydney) te trekken. Helene had al een paar dagen een beetje
pijn in haar buik, de spanning voor deze tocht. Ikzelf had mijn
bedenkingen toen ik een dag eerder, vlak voordat we naar bed zouden
gaan, even de banden op spanning bracht en de kettingen smeerde en
bemerkte dat er een spaak in haar achterwiel was gebroken die ik
niet kon vervangen omdat ik geen freewheelafnemer had meegenomen.
Ik heb wel het slagje wat de gebroken spaak veroorzaakte eruit kunnen
werken, maar toch. Het was totaal windstil weer toen we vertrokken,
dus niet de meewind die we hadden gehoopt doch je kan niet alles hebben
nietwaar? De eerste twee uren gingen zo aardig naar wens, we hadden toen
al bijna 40 km afgelegd, toen het een beetje begon te waaien: tegen, wel
te verstaan. Niet zo hard, maar toch. Helene moest steeds vaker afhaken.
Ik dacht dat het door de heuveltjes kwam waar we in het eerste stuk
overheen moesten. Maar ze bleef maar klagen over haar achterwiel en
dat het zo raar aanvoelde. De banden leken op spanning, dus ik vreesde
voor de spaken. Gelukkig was het dat niet en heb ik toch maar het
achterwiel uitgenomen om, ondanks het feit dat de spanning goed leek,
de binnenband te vervangen. Toen ik het ventiel leeg liet lopen kwam
er een propje uit. Hopende dat dit propje in het ventiel de problemen
veroorzaakte, heb ik de band opgepompt en opgelucht dat er geen slag
in het achterwiel zat zijn we verder getrokken. Het begon steeds harder
te waaien, maar we hadden nog steeds redelijke beschutting van de boompjes
die er stonden. De omgeving was mooi, roodbruin en ziet er heel anders uit dan
Patagonië in Argentinië
waar we soortgelijke doorsteken hebben gemaakt. Ons gemiddelde kwam steeds
lager te liggen doch omdat we hoopten de doorsteek in drie dagen te kunnen
doen, waren we allemaal een beetje chagrijnig en prikkelbaar. We besloten
deze dag er een lange dag van te maken, zodat we eventueel de volgende twee
dagen, als de verwachte meewind inderdaad zou komen, toch het resterende
stuk in twee dagen zouden kunnen overbruggen. Om half vijf 's middags
moesten we uiterlijk stoppen, want om half 7 is het aardedonker en die
twee uren heb je nodig om je te wassen, de tent op te zetten en te koken.
Het zijn ook de uren dat de vliegen het meest actief zijn: onvoorstelbaar
wat een hoeveelheden. In je oren, je neus, je ogen. Overal willen ze
inkruipen, zitten ze te zoemen. Ik schat dat er op een gegeven moment
wel 300 vliegen alleen op mijn t-shirt zaten! Als je ze dan probeert
weg te jagen, dan zie je een grote wolk opstijgen die vervolgens weer
terug landt op je t-shirt. Fietsend heb je er geen last van. Want door
de wind en de fietssnelheid worden ze weggeblazen. Doch wanneer je stopt
dan komen de monsters. Gelukkig steken ze niet. Na zonsondergang verdwijnen
ze ook, dus dan kan je wel lekker buiten zitten. Hoewel, als je zo in het
wild naast de weg je tent opgezet hebt, in een land en gebied dat bekend
staat om de slangen, schorpioenen en ander kruipende griezels, dan zit je
ook niet bepaald met je zaklampje buiten op het gemak. We kampeerden die
eerste dag overigens naast een houten pleetje dat daar neergezet was,
zonder enige aankondiging vooraf, bij een parkeerplek waar
vrachtwagenschauffeurs even kunnen uitrusten. Een wc hadden we dus wel,
licht en water hadden we bij ons dus wat wil je nog meer.
De grote oversteek: dag 2
De volgende dag waaide het nog steeds, uit noordelijke richting (tegen).
Al heel vroeg togen we op pad. Na 60 km is de enige benzinepomp op de
route waar dus ook water zou zijn. We hadden bedacht daar een besluit
te nemen wat te doen: daar kamperen en dan de resterende 125 km in 2
dagen fietsen of onze bidons, flessen en tankjes volledig volgooien en
dan met 27 liter water nog minimaal 30 km doorfietsen zodat we de volgende
dag in Broken Hill zouden kunnen zijn. De lastige wind zorgde ervoor dat
we langzaam vooruitgingen, doch toch redelijk vroeg bij de benzinpomp
aankwamen zodat we besloten door te gaan. Het begon toen ineens te
regenen, iets waar uiteraard iedereen inclusief twee fietsers blij
mee waren, want de wind was tijdens de regenbui volledig weg. En dus
profiteerden we optimaal van het op zicht slechte weer doch voor ons
was het goed weer en fietsten zo bijna een record dagafstand van 105
km. Kamperen deden we nu helemaal zomaar in de bush, wat het poepen
tot een opmerkelijke bezigheid maakt. Vooral ook omdat je continu bezig
bent met je hand de vliegen van je billen weg te zwaaien. Bij het op
slot zetten van de fietsen bemerkte ik dat mijn voorvork op een andere,
niet gevaarlijke plek, aan het doorbreken was: de vork was al voor
driekwart door. Met twee steeksleutels als spalk en 20 tire raps heb
ik een noodverband aangelegd wat het wel heeft gehouden doch mij een
onrustige nacht heeft bezorgd. Het achterwiel van Helene daarentegen
bleek niet slechter geworden te zijn. We kampeerden precies bij
kilometerpaal 80, een afstand die in een dag (dag 3) te fietsen is.
Einde van de wereld
Ongeveer 30 km voorbij Broken Hill is het einde van de wereld. Het
Mundi Mundi lookout punt en inderdaad: wat was het er leeg. Een klein
heuveltje moest ik over en toen ik de top naderde zag ik het: zeer
indrukwekkend en waar ik ook keek: links, rechts, voor, achter en tot
waar het oog reikt: NIETS. Geen planten, geen struiken, geen bomen,
geen leven, niets. Slechts rode aarde en leegte. Ontzettend indrukwekkend
en daar stond ik dan klein te wezen naast mijn fietsje.
Neighbours
In ons huisje in Sydney heeft Huib naar de televisie zitten kijken: er
werd een aflevering van Neighbours aangekondigd. Toen ik
14 jaar geleden
al eens in Australië was werd deze serie ook al uitgezonden: eerlijk
gezegd had ik het idee dat ik het verhaal gewoon waar het 14 jaar geleden
geëindigd was.
SINGAPORE
En toen was het tijd voor weer een nieuw deel van onze reis: Singapore,
ondanks de SARS, waar Evy met haar ouders Monique en Jeroen ons opwachtten.
Wij kwamen als laatsten de hal in, natuurlijk vanwege de fietsen die we
elders moesten ophalen. Maar meer nog doordat Huib al een tijdje af en
toe hoest en dat dus verdacht was. Mondkapje voor en met de zuster mee.
Het mondkapje weigerde hij resoluut, tot ontsteltenis van de dienstdoende
zuster die hem toen zo zonder mondkapje meenam. Even temperatuur opnemen
en ze trok de conclusie die wij al lang hadden getrokken: een verkoudheidje
en zeker geen SARS-verschijnselen. Jeroen had een bus van school geregeld,
de Hollandse School(bus), waar de fietsen makkelijk inkonden. Singapore is
warm, klam, heet, benauwd: eigenlijk wel lekker dus. Helaas regent het er
ook (te) vaak. De familie Ulijn heeft ons zeer gastvrij ontvangen doch
waren wel een tikkeltje verbaasd dat we nog niet uitgefietst waren en nog
graag een aantal dagen de sfeer van Zuidoost-Azië wilden proeven en die met
de jongens wilden delen. Nu wil het toeval dat Jeroen met een collega het
volgende weekend in Malakka, Maleisie, een triathlon-wedstrijdje had.
Malakka (ooit van Nederland geweest) ligt ruim 300km oftewel 4 fietsdagen
van Singapore af zodat ons uitstapje daar naartoe was. Jeroen en Monique
hebben vóór hun Singaporees avontuur een aantal jaren op Curacao gewoond
en gewerkt. Sport enthousiastelingen als ze zijn konden ze op Curacao goed
meekomen, zeker wat zwemmen en triathlon betreffen. Fietsen ging hen ook
goed af, en Jeroen deed in de wedstrijden aardig van zich spreken als er,
triathleet als hij is van huisuit, tempo gereden moest worden. Hij
verzamelde vooral 4de plaatsen.
Hun huis? Groot! Leuk zwembad, waar menig Belissima-lid jaloers op zou zijn, ruime tuin waar de apen vrij kunnen klimmen, en op een prima lokatie. Het onderhoud laten Jeroen en Monique over aan hun personeel: op één dag liepen er 6 mensen rond. Twee waren er bezig de porch te verven, twee gaven de tuin een beurt, één maakte het zwembad schoon en hun live-in zorgde voor alle huishoudelijke taken. Duidelijk een iets andere situatie dan ze gewend waren in hun Curacao-tijd: Monique weet haar eigen wasmachine niet te bedienen!
Na twee dagen luieren kwamen de fietskriebels weer. Jeroen had ons een route beschreven door Singapore die we zouden kunnen fietsen tot aan de grens van Maleisië. Singapore is heel netjes, overal staan ge- en verboden doch het is zo'n dichtbevolkt land dat die regels er wel moeten zijn. En omdat (bijna: Monique negeert wel eens een stoplicht...) iedereen zich aan die regels houdt, is het een leefbaar en eigenlijk best prettig land. We kunnen ons goed voorstellen dat de Ulijntjes er hun draai gevonden hebben. Jeroen heeft het zelfs zo sterk naar zijn zin dat hij tegen ons klaagde over het feit dat hij TE VEEL vakantie heeft! Bovendien is het leuk het land, het volk, de cultuur en de (werk)omgeving te vergelijken met een totaal andere wereld en land als Curaçao.
MALEISIE: Weer op de fiets
Door Singapore voerde het eerste deel van ons nieuwe kortstondige avontuur
van 4 dagen Azië. De brug vormt de grens met Maleisië en pal daarachter is
het contrast tussen deze twee landen nauwelijks beter zichtbaar. Chaotisch,
volop brommertjes, straatventers, rumoerig, en vooral druk. Het eerste
stuk in Maleisië hebben we op de autoweg moeten fietsen: nu is dat op
zich niet zo erg, en Maleisische automobilisten zijn in tegenstelling
tot hun Singaporese soortgenoten wel gewend aan fietsers op straat en
houden daar (af en toe) rekening mee. Elke, ik schat 120 meter, was
er echter een op- of afrit of een bushalte zodat de auto's en bussen
kriskras door elkaar reden met snelheden van tegen de 100 km per uur.
En daar fietsten wij dan tussen, in temperaturen die we in tijden niet
meer gewend waren. Na een kleine 20 km mochten we van deze weg af en kwamen
we op de iets rustiger kustweg uit.
Wij hadden uitgerekend dat het stuk in Maleisië ongeveer evengroot is als het laatste stuk dat we in Australië gefietst hebben (zie eerder). Doch wat een contrasten: waar we in Australië voor het traject Mildura-Broken Hill over 300 km water en eten voor dagen meemoesten nemen omdat er onderweg uitsluitend na 150 km een benzinepomp was en verder NIETS, daar was over de 300km Maleisië continu bewoning, mensen, eten, water, auto's. De korte tijd dat we in Maleisië zijn geweest is ons zeer goed bevallen. Kamperen of zelf koken is totaal niet nodig. In elk gehucht is wel een hotelletje en op elke hoek van de straat wort er gekookt en kun je voor een habbekrats heerlijk eten. Maleisie is een multiculturele samenleving zoals dat zo mooi heet. Chinezen, Indiers, Singaporezen en ander volk leeft en woont naast elkaar. In ons hotelletje in Malakka sliepen we naast de moskee. Tegenover ons stond een Chinese tempel en verderop een christelijke kerk. Het kan dus wel en een groot deel van de wereld zou hier een voorbeeld aan moeten nemen. De imam heeft ons overigens wel af en toe wakker gemaakt, want om de kerkdienst aan te kondigen gaat de man door een luidspreker in het Arabisch zingen om zo de gelovigen de moskee in te lokken. Goh wat klonk dat luid zeg.
Hupsakee
De mensen groeten ons, vonden het duidelijk leuk dat wij op onze manier
hun land bezochten. Huib en Jaap kregen bijna kramp in hun armen van het
zwaaien en groeten. Een man op een brommer, arm als de neten, stopte naast
ons en bood ons een grote zak sinaasappelen aan. Zulke vriendelijke mensen
dus. De Chinezen, handelaren van huisuit, hebben op de gevel van hun
kantoor, huis of winkel, de in Chineze letters weergegeven naam in ons
schrift vertaald. En dat leidt soms tot voor ons lacherige namen. Want
wat te denken van een groenteboer die HUP-SA-KEE heet? De leukste die
wij zagen was echter het plaatselijke ziekenhuis dat ook luistert naar
de naam LAM.
Het was leuk om Jeroen en Mark (zijn collega) goed te zien presteren in de
triathlon (olympische afstand) en te genieten van het huisje dat we als
collectief in het vakantiepark hadden gehuurd. Met de bus zijn we
teruggereden naar Singapore waar we na nog twee dagen nagenieten ons
daadwerkelijk op moesten maken voor het einde van onze fantastische reis.
Op, hoe toepasselijk, Koninginnedag zijn we vertrokken na eerst nog een
bezoek gebracht te hebben aan de Hollandse School waar Monique en
Jeroen als leraar en Evy als leerling een groot deel van hun tijd
doorbrengen. Alles is gelukkig zonder al te grote problemen gegaan.
Natuurlijk hebben we wel problemen gehad, maar dat heeft alleen geld
en tijd (en een beetje frustatie) gekost. We hebben geen gekke dingen
meegemaakt, zijn allemaal gezond gebleven en kunnen terugkijken op een
geslaagde reis en natuurlijk plannen maken voor misschien wel een
volgende reis.
In Nederland is de voorbereiding op het nieuwe wielerseizoen begonnen met een trainingsritje naar, hoe kan het anders, Willemstad in Brabant.
Groeten en let op voor overstekende kangoeroes.
Helene, Jaap, Huib en Loek Smit